NL / EN
Laatst bijgewerkt op 9-11-2022

Winterwaker (fragment)

1

Een winternacht hoorde niet zo leeg te zijn. Winters waren gevuld met geschubde lijven en zachte ademhaling, een levende en geborgen duisternis waarin slaap de dagen tot de volgende wakkerdag naadloos aaneenreeg – niet met flakkerend licht achter je oogleden en een hele schapenvacht voor jezelf.

Steenkop liet zijn tong kort naar buiten schieten en streek hem daarna langs zijn gehemelte. Hij ving vooral de geur van houtvuur op, met daaronder een mix van bont en stro en een vleugje verse sneeuw. Een strohalm irriteerde zijn snuit. Hij rekte zich uit en hoewel hij beter wist, was er een moment van paniek toen hij tegen niemand aan stootte.

Hij kroop dichter naar de warmte van het vuur toe. Alleen een rieten wand scheidde hem van de grote slaapruimte, maar het had een halve wereld kunnen zijn. Hier in het halletje van de winterwakers wedijverde de wind die om de hut gierde alleen met het zachte fluiten van Felklauws adem.

Winterwaker. Het was voor de tweede nacht nog net zo onwerkelijk als voor de eerste. Toch kon hij de kou nog voelen in zijn tenen en het puntje van zijn staart: bewijs dat hij de ijzige buitenwereld had betreden voordat de storm hem en Felklauw weer naar binnen had gejaagd. Zou hij de eerste in de zomer geboren schubbeling zijn die eropuit ging tijdens de winterrust? Dat was een taak voor een ankuï, geboren tussen het Donkerfeest en het Bloeifeest en voorbestemd als jager en bewaker. Hijzelf zou zich als chani tevreden moeten stellen met hutten en kano’s bouwen, kinderen verzorgen en zich laten beschermen door de ankuï’s. Hij zou aan de andere kant van die wand moeten liggen en pas over acht dagen wakker worden voor een hapje eten. En toch… Steenkop grijnsde, een grijns die nooit ver weg was sinds het moment dat Felklauw het wachtrooster bekend had gemaakt. Winterwaker.

Door het rookgat hoog in de muur, vlak onder het gebogen dak, was een vlakje zwart te zien. Het kon niet lang meer duren voor de dagploeg hen zou komen wekken. Hij draaide zich op zijn zij zodat hij Felklauw kon zien, slapend aan de andere kant van het lage vuur. Ze had een arm over haar snuit geslagen en zag er in het flakkerende licht bijna vriendelijk uit. Toch jammer dat de dagploeg buiten was. Haasvoets ranke vorm was een aangenamer gezicht om bij te ontwaken.

Een verkoold stuk hout brak doormidden en joeg vlokken as de lucht in. Het vuur brandde wel érg laag; de dagwakers hadden er best een blok hout bij mogen leggen voor ze weggingen. Steenkop luisterde of hij Scherpoogs zelfverzekerde stem of Haasvoets heerlijk enthousiaste gekwetter hoorde. Alleen het vuur en de wind. Het was laat voor ze om nog weg te zijn.

Hij stookte het vuur op. Het onrustige gevoel in zijn maag groeide elke keer als hij opkeek en de huid die voor de buitendeur hing nog steeds niet had bewogen. Moest hij Felklauw waarschuwen? Misschien was dit wel normaal. Als voorste ankuï was ze de laatste persoon bij wie hij onnozel mocht overkomen, als hij nog eens een tweede winterwake of zelfs een jacht wilde meemaken.

Het bleef wel erg stil buiten. Zijn lieve, moedige Haasvoet kon in gevaar zijn terwijl hij hier tijd verspilde – en Felklauw zou ook willen weten waar haar dochter uithing. Na een laatste aarzeling, met zijn hand boven de schouder van de voorste, schudde hij haar wakker.

Felklauws ene oog opende meteen. Het andere was ze kwijtgeraakt in een gevecht met mensen toen Steenkop nog amper zelfstandig kon lopen. Ze keek de kleine ruimte rond. ‘Waar zijn Haasvoet en Scherpoog?’

‘Dat weet ik niet.’

Felklauw stond in een oogwenk rechtop. ‘Trek je spullen aan.’ Zelf controleerde ze eerst de witte verflijnen op haar onderarmen – twee op elke arm, iets uit elkaar lopend naar de pols toe – en werkte ze bij met verf uit een aardewerken pot. Crisis of niet, je ging niet zomaar met een vervaagde iklijn op pad. Toch werkte Felklauw haastig en nam niet de moeite om haar vingers goed schoon te maken. Steenkops onrust vermengde zich met opluchting: niet onnozel. Nog steeds een winterwaker.

Maar wel een winterwaker met zijn iklijn op zijn borst. Hij trok zijn wollen hemd naar voren; de drie dakjes, boven elkaar op zijn borstbeen, waren nog intact en voelden evenzeer als een leugen als altijd. Een keer had hij ze bijna verplaatst. Hij had gezwommen en de dakjes waren deels van zijn schubben af gespoeld. Zijn vingers hadden gejeukt om ze op zijn arm te zetten, zomaar, alsof je identiteit veranderen net zo makkelijk was als de uitrusting van een winterwaker aantrekken.

Hij schoof zijn geleende staart- en beenstukken op hun plek en knoopte ze met de veters aan zijn hemd vast. Het bont kriebelde in zijn kruis. Wanneer hij normaal gesproken ’s winters naar buiten ging om iets uit de voorraad te pakken of de latrine op te zoeken, was het in een van de mantels die voor dat doel bij de deur hingen, maar een winterwaker had meer bescherming nodig.

De jas knelde. Menig chani kon jaloers zijn op Steenkops brede schouders, maar hij had ze graag geruild voor de tengere bouw die bij een ankuï paste.

Het zou niet moeten uitmaken, als hij zijn acties voor zich kon laten spreken. Hij had nog acht nachten tot de volgende wakkerdag en de wisseling van de wacht. Acht hele nachten om zich te bewijzen, te beginnen met het terugvinden van de dagwakers.

‘Alle warmtevesten zijn er nog,’ zei Felklauw terwijl ze haar masker van keel tot kin dichtknoopte. Het was speciaal voor haar gemaakt en bedekte ook haar lege oogkas. Het bont dempte haar stem. ‘Dus ze kunnen nooit ver zijn.’

‘Tijd vergeten?’ suggereerde Steenkop, worstelend met zijn eigen masker. Met een vleugje trots wist hij de flap op de juiste manier om zijn snuit heen te slaan voordat Felklauw hem kon komen helpen. Toen alles was dichtgesnoerd en hij de spleet voor zijn ogen recht had getrokken, stond ze te wachten bij de buitendeur, met een lantaarn en een speer in haar handen. Steenkop greep een eigen speer uit het rek en probeerde aan Felklauw te zien of het routine was, of dat ze dit keer verwachtte de wapens nodig te hebben. Hij kon haar houding niet lezen.

Lees de rest van het verhaal in Werelden ontwaken.