We halen op het nippertje de openstaande deur van de kerk. Water hamert neer op de onschuldige kopjes van de sneeuwklokjes buiten.
‘Wist je dat hier ooit twintig mensen zijn doodgeschoten?’ zegt Wouter en hij wringt zijn haar uit.
‘Hm?’
‘Op een dag zullen hun zielen opstaan en met klokgelui hun wraak aankondigen.’ Hij grinnikt. ‘Helaas voor hen zijn de kerkklokken gestolen en omgesmolten in 1982.’
Ik pel mijn doorweekte mouw van mijn arm. ‘Kom, naar binnen. Dat noodweer houdt voorlopig niet op.’
Uit de richting van het bloemenveldje klinkt zacht geklingel. Dan slaat de deur dicht.